Op zondag 29 januari 2012 begon het in het noorden van het land te vriezen. Dit was voldoende om het bovenste waterlaagje tot beneden het vriespunt af te koelen zodat zich de eerste millimeters ijs vormden. Op dieper en bewegend water lukte dat niet. In de loop van zondagavond viel er een beetje sneeuw maar niet meer dan 0,5 cm. Maandag de 30e werd het nog iets kouder met in Friesland een etmaalgemiddelde van -3 graden. Hardnekkige bewolking hield zonnestraling tegen maar belemmerde ook de uitstraling. In de nacht naar dinsdag klaarde het op en begon met een toenemende oostenwind koude, droge vrieslucht binnen te stromen. Het zondagsijs kon nu gaan groeien en de sneeuw sublimeerde zodat op ondergelopen weilanden voorzichtig de eerste streekjes konden worden gezet. Het ijs was slechts 3,5 cm dik maar door de geringe waterdiepte kan het een schaatser dragen die goed zijn gewicht over het ijs weet te verdelen. Bovendien loop je op 25 cm diep water niet zo veel risico. Op groter en dieper water was nog niet zo veel ijsvorming te bespeuren. Dit water was nog te warm en de toenemende wind zorgde dat de afgekoelde bovenlaag ging mengen met warmer water bij de bodem. De grote afkoeling was begonnen. Woensdag 1 februari was met een Tmin van -7 en een Tmax tegen -1 graden iets minder koud dan dinsdag maar de lucht was kurkdroog. Water en ijs verloren in hoog tempo energie omdat de wind nog een tandje bijsprong. Maar juist die wind verhinderde de ijsvorming op open water. De golfjes drijven de eerste ijsnaalden op een hoopje bijelkaar langs de kant en het water raakte op de meren zelfs onderkoeld. Bij contact met vaste objecten en de bodem onstond grondijs, wat vervolgens naar boven dreef en op de golven mee werd gevoerd. In deze fase bevriest het water bij de minste en geringste aanleiding. Een beetje luwte of een ophoping van ijsschubben is voldoende om de waterspiegel plaatselijk glad te trekken waarop gelijk een ijslaagje onstaat. Van hieruit kan verder worden gewerkt aan uitbreiding van de ijsvloer. Beweging (turbulentie) onder het ijs maakt nu weinig uit omdat het water tot op de bodem het vriespunt heeft genaderd. Op de nacht naar donderdag 2 februari vond dan ook op grote schaal ijsvorming plaats bij minima van -9 graden en dauwpunten beneden -15 graden. De jonge ijsvloer groeide gelijk zeer snel aan en ook het oudere ijs nam nog steeds fors in dikte toe.
Zodra er een ijsvloer ligt wordt het energieverlies door vorst, droge lucht en uitstraling omgezet in ijsvorming en niet meer in het afkoelen van water. Dan komt er weer bodemwarmte in het water terecht en de felle februarizon gooit er nog een schepje boven op. Waar het water tot rust is gekomen vormt het geen belemmering voor verdere aangroei maar op plekken waar het nog open ligt wel. De wind zorgt er voor dat het warmere water aan de oppervlakte komt en ijsgroei tegen gaat:
de windwakken. Zolang het blijft waaien groeien ze niet dicht. De wind blijft het, langzaam warmer wordende, water door het wak pompen. Maar dit duurde deze keer niet lang. Donderdagavond de 2e ging de wind liggen en bij een temperatuur die kelderde tot -10 graden kwam op alle windwakken een ijsvliesje te liggen.
Alleen stroming en vogels konden wakken nog open houden.
In de nacht naar vrijdag 3 februari nam de bewolking boven Friesland toe en in de ochtend begon het te sneeuwen…Alles lag dicht en er had zich mooie schaatswegen kunnen vormen maar helaas.
De ijslaag die door de sneeuw werd toegedekt had een sterk variëerende dikte. Het eerste ijs (gevormd op zondag 30 januari) had waarschijnlijk al een dikte van zo’n 10 cm. De grote oppervlakten, tussen woensdagavond en donderdagochtend dichtgevroren, waren 4 tot 5 cm dik maar het ijs van voorgaande nacht bedroeg amper 2 cm. Ervaren schaatsers en ijsmeesters kunnen de dikte goed schatten op structuur, kleur, klank en diepte van scheuren en belletjes. Op basis daarvan hadden routes uit kunnen worden gezet en zouden zwakke plekken worden herkend en gemarkeerd. Het vele dondernacht ijs had nog één nacht -10 graden nodig om al een handvol schaatsers veilig te kunnen dragen. Maar de sneeuwlaag heeft alle informatie verborgen en daarmee is het herkennen van de exwindwakken onmogelijk gemaakt. Dat maakte het ook onverantwoord om het ijs te betreden om sneeuw te vegen. De meeste sneeuw viel in het zuidwesten van Friesland (tussen de steden Stavoren, Workum en Sloten).
Daarnaast is verse, luchtige sneeuw een zeer goede isolator. Warmteuitwisseling met vrieslucht, verdamping en uitstraling van het ijs wordt zeer sterk gereduceerd. De wind kan alleen de sneeuw wegblazen maar ook sloten en vaarten volblazen. Het gevolg was dat de ijsgroei sterk reduceert en bij een beetje stroming onder het ijs neemt de ijsdikte eerder af dan toe. Van de zeer strenge vorst op zaterdagochtend de 4e februari heeft de ijsvloer niet geprofiteerd.
Nu zet sneeuw niet gelijk een streep door de elfstedentocht. In verloop van tijd wordt de sneeuwlaag dunner door inkrimping en sublimatie. De isolerende werking neemt dan af en de energiestroom door het ijs, via de sneeuw, komt geleidelijk weer op gang zodat het ijs geleidelijk aan weer kan groeien. Sneeuw heeft ook een voordeeltje: reflectie van zonnestraling wat, met de sterker worden de februarizon, ook van belang kan zijn.
Sneeuw brengt nog een complicatie met zich mee. Te veel sneeuw op een te dunne ijsvloer drukt het ijsoppervlak onder de waterspiegel. Via de kanten, scheuren, wakken en bellen sijpelt er water op het ijs en de sneeuw zuigt dit op als een spons. Dit is zo sterk zelfs dat er meer water het ijs opkomt dan nodig als gevolg van de massaverhouding tussen sneeuw en ijs. Sneeuw zou zowiezo water door het ijs opzuigen (capitalaire werking). De sneeuw vermengt zich met het water tot een grijze tot beigekleurige pap. Die pap bevriest vervolgens tot een nieuwe koek: sneeuwijs. Dit ijs is bros en ondoorzichtig en daarmee nog steeds onbetrouwbaar en bovendien vaak slecht beschaatsbaar. Tijdens bovenbeschreven proces is er van ijsgroei aan de onderkant in zijn geheel geen sprake. Alle energie die door ‘het weer’ wordt onttrokken wordt gebruikt voor het stollen van de sneeuwpap. Pas wanneer alle sneeuw is verteerd en de korst aan de oorspronkelijke ijsvloer is vastgegroeid kan het ijs weer op sterkte komen. Vanaf dit punt zijn de groeivooruitzichten juist beter dan wanneer er nog een isolerende sneeuwlaag ligt. Ik heb dit in de winter van 2010 vaak gezien. Tegen de tijd dat het tot de grote meute schaatsliefhebbers doordrong dat de sneeuw het schaatsen had verpest was de sneeuwlaag verteerd en het ijs weer op sterkte gekomen. Het ijs was dan ook vaak dikker dan de modellen van het KNMI aangaven, die dit proces niet meenemen.
Ik weet niet hoe dit het afgelopen weekeinde zat maar in de omgeving van Heerenveen heb ik er nauwelijks wat van gezien. De sneeuwlaag was kennelijk te licht en het vroor misschien te hard dat het water geen kans kreeg op het ijs te lopen. Het laagje sneeuw ligt nog steeds luchtig op het ijs en is niet eens vastgekoekt. Misschien dat dit in de zuidhoek van E-route, waar meer sneeuw is gevallen, anders is. Veel gehoorde kritiek is waarom er zaterdag 4 februari niet gelijk is begonnen met vegen. Eén reden is al gegeven, nl dat de ex-wakken onherkenbaar zijn en daardoor te link om te betreden. Een andere reden zou kunnen zijn dat de ijsmeesters hebben gewacht op vertering van de sneeuwlaag. Aangezien juist dunner ijs minder sneeuw kan dragen zou dat daar het eerst en meest gebeuren zodat de zwakke plekken zich verraden in de vorm van bruinige vlekken in de sneeuw. Maar nogmaals ik weet niet in hoeverre zich dit in die regio plaats vindt.
Inmiddels zijn we twee (bijna) strenge vorstnachten verder en is er al veel sneeuw geveegd. Momenteel zitten we in een nog koudere nacht met een verder inklinkende en sublimerende sneeuwlaag. Dus alles bijelkaar zal het ijs wel weer 1 tot 2 cm aangegroeid zijn op dinsdag 7 februari. Nu moet de vorst nog aanhouden om het ijs op de benodigde dikte te krijgen.
Foto: sneeuwijs, 24 december 2009
Quote selectie