Na alle suggesties van vanavond, bij dezen een voorlopig overzicht. Wie nog toevoegingen of opmerking heeft: ik hoor het graag. Ik zal het artikel uiteindelijke artikel overigens ook in het clubblad van mijn schaatsvereniging publiceren.
Een logisch vereiste voor natuurijs is vorst. Pas als het vriest, krijg je namelijk ijs. Maar áls het eenmaal vriest, wil je natuurlijk aan je vrienden laten weten hoe het ijs er precies bij ligt. De Nederlandse taal kent daarvoor talloze woorden om ijstypes en ijsverschijnselen te onderscheiden en te duiden. Handig ook, want als dat oude boertje van de brug roept “’t ken net, maar ’t is allemaal kwalsterijs” weet jij al precies wat je te wachten staat.
De hoofdtypes
We onderscheiden enkele hoofdtypes, gebaseerd op de ontstaanslocatie of -geschiedenis van het ijs.
Natuurijs: alle vormen van ijs die zich onder natuurlijke omstandigheden - dat wil zeggen: vorst - vormen. Dit in tegenstelling tot kunstijs, waar altijd koelinstallaties voor nodig zijn. Een laag natuurijs kan in algemene zin als ijsvloer worden aangeduid. Schaatsijs is logischerwijs natuurijs waar op geschaatst kan worden. Consumptie-ijs als schepijs, softijs, en yoghurtijs laten we in dit overzicht verder buiten beschouwing.
Zee-ijs: spreekt voor zich: dit is een algemene aanduiding voor ijs dat zich heeft gevormd op zout water. Het ijs zelf is trouwens gewoon zoet, want bij bevriezing worden zoutmoleculen buiten de kristalstructuur gehouden. Op Terschelling spreekt men van snotijs.
Zwartijs: dit type wordt ook wel staalijs genoemd. Het beste type voor de schaatser, want staalijs is is erg sterk. Het is helder met alleen kleine luchtbelletjes (pareltjes). Hoewel het ijs glasachtig doorzichtig is, lijkt het zwart vanwege het donkere water en de bodem eronder. Wie mazzel heeft kan door dit type ijs de vissen onder zich zien zwemmen.
Sneeuwijs: tijdens het vormen van deze ijssoort heeft het gesneeuwd, of er is een laag sneeuw gedooid en weer opgevroren al dan niet bovenop een laag ander ijs. Sneeuwijs is melkachtig wit omdat er veel lucht in zit. Het is vaak bros van structuur en kan minder belasting aan dan zwartijs. Als het breekt, breekt het plotseling. Afhankelijk van het type water kan sneeuwijs ook geel of bruin geworden zijn.
Grondijs: ook wel ankerijs of pannenkoekijs. Dit type ijs heeft het uiterlijk van drijvende pannenkoeken of waterleliebladen. Het ontstaat door onderkoelde waterbellen die plots bevriezen. Dit type is vaak te vinden op groot water waar de wind veel invloed heeft, denk aan het IJsselmeer of op de Waddenzee. Soms vriezen de pannenkoeken aan elkaar vast, maar de opstaande randen van de pannenkoeken zorgen ervoor dat het eigenlijk nooit goed schaatsijs wordt.
Gletsjerijs: oké, deze zul je in Nederland niet snel aantreffen, maar wie op bergmeren schaatst komt het wellicht tegen onderweg.
Drijfijs: een algemene naam om los drijvend ijs mee aan te duiden. Meestal vind je dit op rivieren of ander stromend water. Slushijs is drijvend ijs dat door sterke golven nog geen solide laag heeft kunnen vormen.
De subtypes
Deze subsoorten kunnen zich in meerdere hoofdtypes vormen, al zijn ze soms algemener in het ene hoofdtype dan het ander. Vaak omschrijven deze subtypes lokale omstandigheden, of specifieke eigenschappen van de ijsvloer.
Schijtijs: vogels hebben een lichaamstemperatuur van 40 tot 41 graden en hun poepjes smelten kleine kuiltjes in het ijs. Wanneer een toom ganzen zich op het ijs heeft opgehouden, is het oppervlak vaak verandert in iets dat op een poffertjespan lijkt.
Dubbeltjesijs: ook wel belletjesijs. Dit vormt vooral in zwartijs. Belletjes vanaf de bodem vriezen vast in het ijs. Onder ideale omstandigheden vormen zich “stapels” van belletjes die aan een stapeltje muntjes doen denken. De slimme schaatser gebruikt dit om de dikte van het ijs te schatten.
IJsvliesje: of simpelweg: vliesje. Zeer dun ijs van hooguit enkele millimeters dat zich na een nacht lichte vorst heeft gevormd. De eerste tekenen dat het misschien kan gaan lukken!
Eennachtsijs: dit is een zeldzaam subtype. Het is ijs dat zich in één nacht gevormd heeft én dik genoeg is om op te schaatsen. Kan vormen in wakken die eerder open lagen. Meestal wordt echter aangeraden niet over een nacht ijs te gaan. Uiteraard alleen zwartijs van de beste kwaliteit.
Werkijs: ijs waarop het moeilijk schaatsen is. Dit kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld sneeuw, een ruw oppervlak, of juist dooi.
Glij-ijs: het tegenovergestelde van werkijs. Dit is ijs waarop het heerlijk glijden is. Meestal leent zwartijs zich hiervoor het beste, maar ook sneeuwijs met een opgevroren bovenlaag kan goed glij-ijs zijn.
Bomijs: dit is ijs waar het water door getijdenwerking, droogte, of gemalen onder is verdwenen. Het ijs hangt in de lucht en kan plotseling breken bij belasting. Bomijs verraadt zich vaak doordat het aan de kanten hoger ligt dan in het midden van het water (het ijs staat zogezegd hol).
Eendenijs: ook dit is dun ijs, maar net iets dikker dan een vliesje. Eenden een meeuwen zitten graag op dit soort ijs, maar voor zwanen is het vaak nog te dun!
Koeienijs: dit is zwartijs met sneeuw erop. Door natte plekken in het ijs is een gevlekt patroon ontstaan, zoals de vacht van een koe ook heeft. Afhankelijk van de precieze vorm van de vlekken kun je dit ook dalmatiërijs noemen.
Tijgerijs: op dit ijs is tijdens een periode van veel wind sneeuw gevallen. De sneeuw is daardoor gaan stuiven en heeft zich in lijnvormige duintjes opgehoopt wat het geheel een tijgerachtig uiterlijk geeft. Het ijs tussen de strepen is door de stuivende sneeuw spiegelglad gepolijst, maar pas op: de duintjes kunnen vastgevroren zitten!
Warmevoetenijs: in Workum duidt men hiermee ijs dat bobbelig is aan. De gemiddelde Jordanees heeft echter geen idee waar dit over gaat.
IJsschotsen: los drijvende stukken ijs. Vaak zichtbaar in vaargeulen door ijsbrekers. Bij vorst kunnen schotsen aaneengroeien tot schotsenijs. In zeldzame gevallen kan dit nog zeer goed schaatsijs opleveren.
Pakijs: dit is het meest voorkomende subtype zee-ijs. Pakijs bestaat uit over elkaar geschoven ijsplaten of -schollen en ijs vooral te vinden in de zeeën rond de Noordpool.
Sinaasappelijs: dit ijstype ziet eruit als een sinaasappelschil, met kleine putjes of builtjes. Door stoute jongetjes wordt dit ook wel cellulite-ijs genoemd.
Mozaïekijs: wanneer ijs vormt, doet het dat in hoekige structuren. Deze structuren blijven een tijdje zichtbaar op het ijs, maar verdwijnen in de loop der tijd door smelt of sublimatie. De mozaïekstructuur zegt dus vaak iets over de ouderdom van het ijs. Hoofdzakelijk te vinden op zwartijs.
Overijs: wanneer een dikke ijslaag deels smelt en er smeltwater blijft staan op de onderliggende ijsvloer, kan zich na een nacht vorst weer nieuw ijs vormen. Met overijs bedoelen we de bovenste laag ijs, die vaak door een tussenlaag water gescheiden wordt van de onderlaag. Wie door het overijs heen zakt, houdt daar doorgaans niet meer dan natte voeten aan over. Na een paar nachten vorst kan het geheel aaneen vriezen tot één ijslaag. De dunne laag overijs kan vervaarlijk kraken, ook wanneer er geen water meer onder zit: schrikijs.
Kruiend ijs: dit ijs heeft grootste plannen. Onder invloed van wind, stroming, of beiden, kruipt dit ijs het land op. Kruiend ijs kan aanzienlijke schade opleveren aan kustbebouwing omdat het vrijwel niet te stoppen is.
Maagdelijk ijs: ijs waar nog door niemand op geschaatst is. Het spannendste en mooiste ijs dat er is.
Kistijs: ook wel kistwerken genoemd. Dit is ijs dat zich opstapelt tot dikke pakketten. Ook naar elkaar toe schuivende ijsplaten kunnen dit veroorzaken. Dan noemen we het ook wel ijsruggen of ijswallen. Op het IJsselmeer bevinden zich een aantal plekken (bijvoorbeeld bij Gaast) waar dit oa. door ondiepte, vaak voorkomt. Vergelijk het met de platentektoniek van de aardkorst.
Kwelwaterijs: ijs dat langs de oevers of door scheuren omhoog komt (kwel) en daarna weer bevriest. Kan behoorlijke, glooiende bulten in de ijsvloer geven.
Boerenslootijs: ijs op kleine boerenslootjes. Door vervuiling en overbemesting vaak vies ijs met bevroren waterplanten en oliekleurtjes.
Elfstedenijs: ijs dat op de route ligt én dik genoeg is (minmaal 15cm).
Donorijs: tijdens de Elfstedentocht van ‘97 werden blokken ijs getransplanteerd om zwakke plekken onder bruggen te verstevigen. Wordt ook wel transplantatie-ijs genoemd.
Zingend ijs: dun ijs waarin scheuren springen wanneer erop geschaatst wordt. Door echo-werking ontstaat een fantastisch geluid. De ervaren schaatser kan aan de hand van de toonhoogte inschatten hoe dik het ijs is en hoe diep het water is waar het op ligt.
Kijkijs: leuk om naar te kijken, maar je kunt er niet op schaatsen.
Zandijs: ijs waar door harde wind zand en klein opgeblazen is. Vooral in periodes met krachtige oostenwind en kale akkers is dit een probleem. Ook wel stofijs genoemd.
Pukkeltjesijs: ijs met pukketljes (puberijs) die soms door half gesmolten korrelsneeuw of aanvriezende regen veroorzaakt wordt.
Kraakijs: krakend ijs breekt niet, maar ijs kraakt wel voordat het breekt. Dit ijs is dik genoeg om één schaatser te dragen, maar zal breken wanneer meerdere schaatsers naast elkaar gaan staan. Meestal is het dun zwartijs dat heftig kraakt voordat het breekt.
Strandijs: dit zijn ijsophopingen langs de vloedlijn. In de koude winters van weleer lag de hele Noordzeekust hier vol mee.
Fondantijs: crème-kleurig sneeuwijs dat door de vele luchtbelletjes erg slechts schaatsijs is. De ijzers van de schaats kunnen hier een stukje in wegzakken, wat mooie snoekduiken oplevert bij hen die niet opletten. Wordt mogelijk door sommigen brosijs genoemd. Kwalsterijs is vergelijkbaar van eigenschappen, wellicht is het wel hetzelfde? Kwalsterijs heeft niks met kwallen of sterren te makken, maar met het woord kwalster, dat rochel of fluim betekent.
IJssterren: bliksem- of stervormige patronen in (meestal) sneeuwijs. Deze patronen vormen rond een gat in het ijs die door convectie ontstaat (opstuw van een bel warm water, maar zijn bij aanhoudende vorst niet per sé gevaarlijk. In zeldzame gevallen worden deze sterren gigantisch, tot wel 10 meter in doorsnee, maar meestal zijn ze niet groter dan een meter.
Dooikanalen: kleine kanaaltjes die in zwartijs vormen bij dooi, soms lijkend op kleine tornado’s. Vaak geen reden tot paniek.
Waterijs: nee, niet je raketje. Waterijs is ijs met een laagje water erop. Wordt ook wel dooi-ijs genoemd. De kunst is om niet te vallen, want dan ben je erg nat.
IJsballen: een zeldzaam fenomeen. Balvormige ijsklompen (vergelijkbaar met pannenkoekijs) die alleen bij extreme kou, relatief warm water, en veel golfwerking ontstaan. Aan de kust van de Amerikaanse Grote Meren spoelen deze ballen soms met miljoenen tegelijk aan.
Spagaatijs: ijs dat zo dun is dat er alleen wijdbeens geschaatst kan worden.
Dakvorstijs: ijs dat zich op ondiepe lagen water op platte daken vormt.
Overige (natuurijs)verschijnselen.
Naast hoofd- en subtypes ontstaan als het vriest ook andere ijsfenomenen. De doorgewinterde schaatsfanaat kent deze natuurlijk al.
IJsbloemen: ijsbloemen vormen aan de binnenzijde van ruiten (vensterijs) in de meest prachtige patronen. Met de komst van dubbelglas is deze vorm van ijs meestal beperkt tot de autoruit en wordt dan ook wel voorruitijs genoemd. Dit ijs moet van de auto worden gekrabd voordat men de weg op kan.
IJsvarens: formaties ijskristallen die vormen op een onzuiverheid op het ijs, bijvoorbeeld een takje of blaadje. Bij strenge vorst kunnen deze uitgroeien tot flinke “varens”.
Rodelbaanijs: dit ijs drijft niet maar ontstaat door samenpersen van een sneeuwdek op land. De ijzige laag die na een tijdje ontstaat is perfect om loeihard op te sleeën.
IJszuiltjes: wanneer een met water doordrongen bodem bevriest, wordt het water uit de bodem geperst. Dit levert tot 10-15cm lange ijszuiltjes op die als paddestoelen uit de grond schieten. Vooral wanneer de vorst plotseling invalt na een natte periode ontstaan ze.
IJshaar: een schimmel- of haarachtige ijsstructuur die ontstaat wanneer water in dood hout door vorst naar buiten wordt geperst. Naar verluidt is de schimmel Exidiopsis effusa katalysator in het proces.
IJspegel: een welbekende ijsformatie die vooral dakranden lijkt te prefereren. Vanuit een door zon of slechte isolatie smeltend sneeuwdek terwijl de lucht kouder dan 0 graden is, kunnen al snel grote ijspegels vormen.
IJsformaties: algemene benaming voor aangetroffen spatwater of andere ijsafzettingen langs oevers en objecten.
IJzel: onderkoelde regen die bevriest bij landing op een oppervlak. Niet te verwarren met ijsregen (bevroren regendruppeltjes met kenmerkend ritselend geluid) of aanvriezende regen op bevroren ondergrond.
IJskasseien: door verkeer bobbelig geworden verijsde sneeuw. Zie ook rodelbaanijs.
Wak: deze kent iedereen in Nederland, maar de engelse taal heeft hier geen specifiek woord voor (verder dan een ongeïnspireerd “ice hole” komen ze niet). Een wak is een gat in het ijs. Een windwak wordt open gehouden door de wind, terwijl watervogels verantwoordelijk zijn voor het openhouden van een zogenaamd eendenwak.
Scheuren: ijs kan scheuren vormen door overbelasting, stroming, of andere stress. Onder invloed van wind kunnen scheuren op groot water in zeer korte tijd veel breder worden, met noodsituaties tot gevolg.