Hieronder als voorbeeld de sounding van Essen die nacht. De ijsplaatjes ontstonden onder 500 hPa en dwarrelden af naar 700 hPa bij temperaturen tussen -10 en -25 graden. In en boven het 'buikje' liggen de Temperatuur en dauwpunt op gepaste afstand van elkaar, d.w.z. niet te droog en niet te vochtig (moet wel gezegd worden dat T en Td altijd uit elkaar liggen bij verzadigingstoestanden in ijswolken, luchtvochtigheid is dan moeilijk te meten). Het buikje is de onderkant van het buikje is het warmtefrontvlak. Daaronder hangt de veel drogere, van oorsprong arctische lucht. Deze lucht is erg helder en maakt het de lichtstralen vanaf de grond ook gemakkelijker tegen de onderkant van de altostratus te weerspiegelen.
In koude streken zie je lichtpilaren bij een grondinversie en temperaturen rond -20 graden. Vraag blijft wel waarom je dit niet vaker ziet. Een dergelijke situatie zie je in de wintermaanden regelmatig. Eigenlijk iedere keer wanneer de lucht betrekt met altostratus op een naderend warmtefront.