Bij (1) zie je bij (a) dat de luchtkolom onderin niet helemaal verzadigd is. Het rode lijntje (temperatuur) en lichtblauwe lijntje (dauwpunt) lopen niet helemaal gelijk op. Bij (b) zie je dat dat iets hogerop (vanaf circa 500-600 meter) wel het geval is, hier hangt dus lage bewolking. De bewolking loopt door tot aan de basis van de subsidentie-inversie (2) rond 1000 meter. De laag (vermoedelijk stratus) is dus best dik. De bewolking is niet ter plekke ontstaan, maar wordt aangevoerd.
Bij (2) zie je dat door langdurige uitstraling de toppen van de bewolking afgekoeld zijn tot onder het vriespunt. Omdat het om een dikkere laag bewolking gaat, leidt coalescentie her en der tot motregen. Wat onderkoelde waterdruppeltjes (toppen in het ijs) kunnen extra helpen. De sounding is overigens van Norderney van begin middag.